KleurenBlind
KleurenBlind

Evolutie

Het waarnemen van kleuren vereist een bepaalde basis, te weten de aanwezigheid van twee of meer in gevoeligheid verschillende fotopigmenten (bijvoorbeeld voor blauw en rood of groen licht) en een wijze waarop ingevangen licht per pigment wordt omgezet in een signaal waarmee in de hersenen kleur kan worden gegeven aan het ontstane 'beeld'.

Gewervelde dieren

De kip, de muis en de mens (gewervelde dieren of vertebraten) hebben een vergelijkbaar systeem om licht waar te nemen. Deze bestaat minimaal uit:

In de schemering en 's nachts zijn de staafjes waar rhodopsin zich bevindt, verantwoordelijk voor het 'zien'. De fotopigmenten die van belang zijn voor het zien van kleuren bevinden zich in de kegeltjes en worden gebruikt bij (dag)licht.

Homo sapiens

De mens (Homo sapiens) heeft 4 pigmenten waarbij er drie betrokken zijn bij het zien van licht:


De verschillende pigmenten bij kippen, mensen en muizen.

Het ontstaan van fotopigmenten die gevoelig zijn voor licht met verschillende golflengten (dus kleiner of groter dan 500 nm) is mogelijk te verklaren door het volgende. Licht van een lichtbron (zon, lamp) zendt licht uit dat voor een groot deel bestaat uit golflengten kleiner dan 500 nm. Echter, gereflecteerd licht is voornamelijk opgebouwd uit licht met een golflengte groter dan 500 nm!

De verdeling van de fotopigmenten over het zichtbare spectrum (380 nm tot 750nm) is zodanig dat de meeste kleuren kunnen worden onderscheiden. Elk fotopigment heeft zijn eigen specifieke kegeltje, waardoor opgevangen licht in het oog als het ware in 3 kleuren wordt gescheiden die in de hersenen word gecombineerd in een 'beeld' met alle mogelijke kleuren.

Met 4 (foto)pigmenten neemt de mens een positie in tussen de muis en de kip. De kip heeft zes pigmenten (violet, blauw, pinopsin, groen, rood en rhodopsin), terwijl de muis er drie heeft (blauw, groen en rhodopsin).

Diepte

Het zien van kleuren heeft ook een nadeel. Het zien van diepte gaat achteruit door twee redenen. De eerste is dat het netvlies meerdere typen kegeltjes bevat die naast elkaar liggen. Hierdoor kunnen de verschillen in activiteit van de kegeltjes zowel liggen in kleur- als belichtingsafwijkingen. Ten tweede, waargenomen licht in de ogen kleur wordt opgesplitst in een blauwe, groene en rode component. Door de ooglens en de breking van het licht op de overgang van lucht-hoornvlies ontstaan kleurafwijkingen. Dit betekent dat het beeld scherp is in 1 golflengte (bijvoorbeeld groen) en minder scherp wordt naarmate een golflengte daar vandaan ligt (blauw). Deze problemen zijn gedeeltelijk opgelost door de vorming van een groen en rood fotopigment en afwezigheid van blauwe kegeltjes in de gele vlek. Het gevolg is dat de groene en rode kegeltjes voornamelijk diepte zien: een 'beeld' in kleur is scherp in langere golflengten (groen en rood) en onscherp in kortere golflengten (blauw).

Evolutie

Nothing in biology makes sense except in the light of evolution. - T. Dobzhansky

De ontwikkeling voor het zien van kleuren heeft in meerdere diersoorten (insecten, bijvoorbeeld bijen) plaatsgevonden. Hierbij is een vereiste dat er een soort voorloper van een oog aanwezig is, wat bestaat uit een rijtje met cellen die gevoelig zijn voor licht. De volgende stappen zijn (voor zover nu bekend) te onderscheiden in de ontwikkeling van kleurenzien:

Nieuwe fotopigmenten kunnen ontstaan door verdubbeling en/of verandering van een gen op een chromosoom: de fotopigmenten voor groen en rood ontstonden ongeveer 40 miljoen jaar geleden door een verdubbeling van een rood/groen gen voor een fotopigment.

☰ menu